als een zoutpilaar 1.0
geheel onbeweeglijk; roerloos
Vaak in de verbindingen staan, zitten als een zoutpilaar.
Algemene voorbeelden
Oosterhoff bleef sprakeloos toekijken. Als een zoutpilaar.
Jaren geleden, toen ik niet beter wist, stak ik geen vinger uit toen onze hond zo'n rat doodbeet [...]. Ik stond daar als een zoutpilaar, vertwijfeld kijkend naar het gevecht dat zich op een meter van me afspeelde.
De auto komt 180 graden gedraaid tot stilstand. "Leef je nog", vraag ik, mijn handen krampachtig om het stuur geklemd. Oleg zit als een zoutpilaar naast me, de motor snort alsof er niets is gebeurd.